Jiu-jitsu
Jiu-jitsu – “De bekwaamheid van aanval en verdediging”.
Zolang de mens bestaat, bestaat het vechten.
Jiu-jitsu is een van de oudste vechtvaardigheden welke onder andere door de Japanse Samoerais werden gebruikt. Van oorsprong is Jiu-jitsu geen sport maar een vaardigheid; het heeft een langere geschiedenis dan sport. Hieronder wordt uitgelegd hoe Jiu-jitsu is ontstaan en hoe we het tegenwoordig beoefenen.
Wat is Jiu-jitsu?
Jiu-jitsu is een van de oudste bekende Japanse vechtkunsten.
Je leert hierbij te verdedigen met en zonder wapens tegen zowel onbewapende als bewapende tegenstanders.
Letterlijk betekent Jiu-jitsu: de vaardigheid van meegaandheid.
Hiermee wordt bedoeld de vechtvaardigheid te overwinnen door mee te geven in de energie van de aanval ipv weerstand te bieden.
Zo leer je onder andere gebruik te maken van de zwakke en kwetsbare plekken van de tegenstander. Zo is het mogelijk de tegenstander binnen enkele seconden weerloos te leggen of zelfs uit te schakelen
De geschiedenis van Jiu-jitsu
Waar Jiu-jitsu daadwerkelijk vandaan komt is nog niet geheel duidelijk.
Het is bekend dat Jiu-jitsu beïnvloed is door kennis en kunde uit China.
In welke mate dit invloed heeft gehad op de reeds aanwezige Jiu-jitsu vechtvaardigheden zoals Tai-jitsu, Yawara, Kogusoku, Torite, Kenpo, Kakuda en Shubaku is niet bekend.
De geschiedenis welke het meeste de essentie van Jiu-jitsu benaderd is echter door de Yoshin-ryu stijl beschreven in het verhaal van Japanse grootmeester Akiyama. Akiyama Shirobei van Nagasaki was in 1690 op rondreis door China om zijn kennis te verbreden. Tijdens zijn reis, maakte hij kennis met een religieuze sekte waar hij een duel zag tussen een gewapende en een ongewapende man. In dit duel wist de ongewapende man het gevecht, door speciale gevechtsmethoden, te winnen. Akiyama werd in de familie toegelaten en mocht deze gevechts-technieken observeren. Meedoen en de methoden eigen maken mocht hij echter niet. Thuis in Japan aangekomen, wilde Akiyama de bestudeerde technieken in de praktijk toepassen. Maar nu stuitte hij op een probleem; wat als diezelfde technieken op hem werden toegepast en dat door iemand met meer kracht?
Toen de winter aanbrak vond hij zijn antwoord. Hij zag hoe de takken van een kersenboom en een wilg verschillend reageerden op de last van de gevallen sneeuw. De takken van de kersenboom braken namelijk af terwijl de wilgenboom zijn takken lieten afhangen, waardoor het sneeuw van zijn takken afgleed. Akiyama had zijn oplossing: ‘meegeven om te overwinnen’. Met deze gedachte als uitgangspunt, lukte het Akiyama om zich uit de moeilijkste grepen te bevrijden.
Vervolgens stichtte hij de school ‘Yoshin Ryu’ op, wat ‘school met pit van een wilg’ betekent.
Vooral de Samoerai maakte deze vechtmethoden zich meester. Zo hadden zij de vaardigheid om met de blote hand verder te kunnen vechten nadat zij werden ontwapend. Jarenlang hebben de Samoerai Jiu-jitsu geheim gehouden. Tot op een gegeven moment, rond 1868, het dragen van wapens verboden werd in Japan. De Samoerai raakte hierdoor werkloos en moesten een andere manier vinden om zichzelf van levensonderhoud te voorzien. Om deze reden begonnen zij met het lesgeven in Jiu-jitsu aan de burgers. Al snel werd het een nationale sport. Aan het eind van de 19e eeuw maakte ook de rest van de wereld kennis met Jiu-jitsu.
Vooral ordebewarende diensten als de politie waren zeer geïnteresseerd in deze technieken. Vele variëteiten vonden hun oorsprong en zodoende kwamen Judo, Karate-do en Aikido op de wereld.
Jiu-jitsu in Nederland
Rond 1910 kwam Jiu-jitsu in Nederland. P.M.C Toepoel gaf toen als eerste Jiu-jitsulessen in Den Haag.
Tot voor de tweede wereld oorlog werd Jiu-jitsu gezien als een soort ‘esoterische mengeling van geheime kunst en gymnastiek’. Het werd nog maar kleinschalig beoefend in privéclubs en kleine sportscholen. Men had veel vooroordelen en twijfelde erg aan de kwaliteit van elkaars methoden zonder een ontmoeting op de mat.
Op 29 januari 1939 werd op initiatief van M. van Nieuwenhuizen de ‘Nederlandse Jiu-jitsu Bond’ opgericht (de NJJB). In die jaren daarop werd Jiu-jitsu veel beoefend als de tweede sport naast Judo. Jarenlang werd er geoefend aan de hand van het NAKONI-systeem; een systeem dat is ontwikkeld door de heren Nauwelearts, Koning en Nieuwenhuizen. Het niveau van de beoefenaar werd aangegeven door middel van een paarse kersenbloem dat op het pak was aangebracht. De kleur van het hart van de kersenbloem gaf hierbij de betreffende niveau aan. Er waren zes te behalen niveaus: wit, geel, oranje, groen, blauw, bruin en zwart. Zwart was hierbij het hoogst. De bevoegde leraren droegen een zwarte kersenbloem met een rood hart op hun pak.
(Van links naar rechts: Richard de Bijl, Cor Edel, Wim Pieck, Shihan Koning, Hans Roos en Cor Houtzager)
In 1983/1984 werd dit kersenbloemsysteem vervangen door het systeem zoals wij die tegenwoordig kennen. Door de sterk groeiende belangstelling naar Jiu-jitsu werd de kyu- en dan-graad-systeem ingevoerd. Deze bevat 5 kyu-graden en 10 dan-graden. Zo zijn er veel meer ontwikkelingsmogelijkheden.
Daarnaast werd het niveau niet meer met een kersenbloem aangegeven, maar met een gekleurde band zoals ook bij Judo en Karate gebruikelijk is.
Mario den Edel en Wim Boersma ontwikkelden, in samenwerking met leraren in het land, het E-Bo-No-Kata, het eerste echte Nederlandse Jiu-Jitsu-kata. Al snel werd dit een vast onderdeel van de dan-examens. Ook werd er een tweede kata opgesteld genaamd: Ne-Waza-Jitsu-Kata.